De herfst bouwt veel kerktorens bij; zij rijzen
Ver achter elk ontbladerde laan;
En zelfs achter het bos komen zij staan
Om wandelaars de windstreken te wijzen.
De najaarsstorm maakt telkens meer ruim baan
Voor hen, totdat het licht hun parelgrijze
Glooiende zijden zo boetseert, dat wij ze
In één ononderbroken lijn zien staan.
Wordt 't winter, dan is alles volgebouwd;
De bouwmeesters gaan rusten, drinken wijn,
En slapen uit van de werkzaamheden.
En 't licht, dat toch het toezicht nog behoudt,
Zal acter torens van dorpen en steden
Nog maanden lang klein en onvindbaar zijn.
(De glanzende kiemcel. 5e dr. Amsterdam 1975, p. 269)
Anno heden in Utrecht gaat dat er wel anders aan toe. Kerktoren is enkelvoud, wat erbij kwam was de Rabo-verrekijker, en wat er nog bij komt is het stadskantoor.